62 Zwaar gewonde man door een wonder van God genezen
1933 George De Ark en zijn vrouw, met
Hope Brumbach en William Branham
Sedert ik mij herinneren kon, had ik visioenen of gezichten, zoals men ze ook noemt. Kort nadat ik tot Baptistenprediker was aangesteld, zag ik in een gezicht een oude neger, die met zware kneuzingen in het ziekenhuis lag. Toen zag ik hoe hij plotseling genezen werd. Hij klom onmiddellijk uit zijn bed. Daardoor ontstond grote beroering in het ziekenhuis. De man verliet zijn bed en ging naar huis. Dit was het visioen.
Twee dagen later bevond ik mij in New Albany. Ik werkte daar voor de Gas- en Waterleiding. Op die dag moest ik onbetaalde rekeningen incasseren. Ik was altijd blij als ik een onbewoond huis vond. Ik ging er dan binnen en bad. Ik was buiten mijzelf van blijdschap in die tijd. Dikwijls vertelde ik aan de oude Johnny Potts, een ambtenaar, die muntgasmeters controleerde, over de dingen die de Here mij had getoond.
Toen de heer Potts eens in het ziekenhuis was, trof hij daar een oude neger aan, die bij een auto-ongeval overreden was. De man heette Edward J. Merill. Hij woonde in de Clarkstreet 1020 in New Albany. Bijna alle beenderen in zijn lichaam waren gebroken. De heer Potts bezocht die man en vertelde hem over de dingen die God mij placht te tonen. De oude man vroeg of ik hem wilde bezoeken om voor hem te bidden.
Toen de heer Potts mij over de man vertelde, dacht ik: "Dit is zeker de man die ik in het visioen heb gezien." Ik was een beetje bang, want het was één van mijn eerste ziekenbezoeken. Ik nam een vriend mee, die zich pas bekeerd had. Hij heette George d'Ark.
Ik zei tegen George: "Je weet dat ik niet verklaren kan hoe deze dingen gebeuren. Maar in dit geval mag ik pas bidden als er twee blanke bezoekers aan zijn bed staan, want zo is het mij getoond. Maar je zult zien dat de man genezen zal worden."
In het ziekenhuis vroeg ik naar de heer Merill. Toen ging ik naar hem toe. Zijn vrouw was daar en zei, dat hij zich niet mocht bewegen, want de röntgenfoto's hadden laten zien dat zijn longen bij een beweging door versplinterde beenderen verwond zouden worden. De man lag daar sedert twee dagen. Toen was hij ongeveer zesenvijftig jaar oud, had een grote witte snor en grijs haar.
Ik vertelde de man over het visioen, dat mij getoond was. Toen kwamen de beide jonge mensen binnen, die hem overreden hadden
Ik knielde neer en begon te bidden. Plotseling gaf de man een schreeuw en riep: "Ik ben genezen!" en sprong uit zijn bed. Zijn vrouw en de verplegers probeerden hem weer in bed te brengen. Maar hij sprong weer uit zijn bed, volledig buiten zichzelf.
Het was een katholiek ziekenhuis. Er kwam een zuster bij die mij wilde wegsturen. Zij wilde dat ik wegging, opdat de man zich niet zo zou opwinden, want hij had hoge koorts. De priester en enkele dokters brachten hem weer in bed, toen hij zich wilde aankleden. Zij onderzochten hoe hoog zijn koorts was, maar de man had geen koorts meer.
Ik wachtte met mijn kameraad vóór het ziekenhuis. Ik zei tegen hem: "Je zult zien, als hij eruit komt, dan draagt hij een bruine jas en een hoed." Hij was precies zo gekleed, toen hij na enige minuten het ziekenhuis verliet.