VORIGE PAGINA     |   INDEX GETUIGENISSEN  |    VOLGENDE PAGINA
getuigenissen

Inhoud van deze pagina:

80 Verdwaald in een sneeuwstorm en door
      God's hulp en leiding uitgered

80 Verdwaald in een sneeuwstorm op Harricane Mountain en door God's hulp en leiding uitgered
Het bovennatuurlijk" deel 2 door Owen Jorgensen

Hurricane Mountain brandtorenHurricane Mountain brandtoren

WILLIAM BRANHAM en Meda Broy traden op 23 oktober 1941 in het huwelijk. Voor hun huwelijksreis stelde Bill voor dat ze de Niagarawatervallen zouden bezoeken en daarna langs de noordelijke grens van de Verenigde Staten oostwaarts verder zouden gaan naar het Adirondack Mountains boven New York. Bill was al meerdere malen in dit gebied geweest en kende daar één van de boswachters. Twee jaar eerder hadden hij en boswachter Denton vlakbij Hurricane Mountain bij de Canadese grens, drie beren geschoten. Als Bill deze herfst kon gaan jagen, kon hij misschien nog een beer schieten, zodat hij genoeg vlees zou hebben om de winter door te komen. Dat klonk voor Meda redelijk. Ze wist hoe arm ze met hun huwelijksleven begonnen waren. 's Avonds had ze Bill geholpen om bramen te plukken, om genoeg geld te kunnen verdienen om kolen voor de winter te kopen. Een voorraad vlees zou een goede aanwinst zijn op hun krappe budget.

Bill schreef: "Meneer Denton, ik zal deze herfst komen. Ik wil nogmaals op berenjacht met u gaan."

Willam en Meda Branham na hun bruiloft foto links, William en Meda Branham, kort na hun bruiloft in 1941. Zuster Branham was toen tweeëntwintig jaar, broeder Branham tweeëndertig.

Meneer Denton schreef terug: "Okee, Billy, kom maar. Ik zal verblijf houden in de hut aan het einde van de Hurricane Mountain-weg…" En hij gaf een dag aan in november. "Je kunt me helpen met het neerhalen van de telefoonlijn die we afgelopen lente hebben gespannen, daarna kunnen we op berenjacht gaan."

Boven op de Harricane Mountain stond een brandtoren. In de lente had Bill de boswachter geholpen met het vastmaken van vijf mijl telefoonlijn langs het pad dat de uitkijktoren verbond met een hut aan het einde van weg. Het zou ten minste één dag duren om de lijn vóór de winter op te winden, maar voor Bill leek dit een eerlijke ruil te zijn, tegen het voorrecht om met zo'n uitstekende gids te kunnen jagen.

Bill, Meda en Billy Paul kwamen een paar dagen eerder. De boswachterhut zat stevig op slot, maar wat verderop langs het pad was een schuurtje wat dat hun bescherming tegen de wind zou geven. Hoewel het nog niet gesneeuwd had, was aan het weer te zien dat het elk moment kon beginnen. Die nacht daalde de temperatuur beneden het vriespunt. Om te voorkomen dat Billy Paul dood zou vriezen, legden Bill en Meda de jongen tijdens het slapen tussen hen in. De volgende morgen zei Bill: "Weet je lieveling, het zou fijn zijn als ik behalve een beer ook een grote reebok mee naar huis kon nemen. Als ik vandaag een beetje zou jagen, dan hebben we zeker ons wintervlees."

Meda keek naar de donkere wolken en vroeg: "Denk je dat het veilig is om zonder de boswachter weg te gaan? Wat gebeurt er als je verdwaalt?"

"Ik? Verdwalen?" Bill vond dat vermakelijk. "Onmogelijk. Mij kun je nergens laten verdwalen. Vergeet niet, mijn moeder is een halfindiaanse. Ik heb genoeg instinct om altijd te weten waar ik ben. Ik ben als mijn grootvader Harvey. Behalve leraar, was hij de beste jager en vallenzetter in het zuiden."

Er kwam een ik-ben-er-niet-zo-zeker-van uitdrukking op Meda's gezicht. "Blijf niet lang weg, Bill. Denk eraan dat ik nooit eerder buiten in de bossen geweest ben. Ik weet hier niets van."

"Ik zal ongeveer om twee uur weer terug zijn", beloofde hij.

Met zijn geweer aan zijn schouder ging hij het pad af, totdat hij bij een plaats kwam, waar de bomen jaren geleden waren gekapt. Tussen de stronken en de stapels takoverblijfsels waren nieuwe stammen van ongeveer 4,50 meter hoog ontstaan. Dit leek een ideale verblijfplaats voor herten - rijk aan voedsel en een overvloed aan beschutting. Bill verliet het pad en begaf zich in het bos. Het volgende uur zag hij veel hertensporen, maar ze waren allemaal scherpgehoefd, wat betekende dat het hinden waren. Hij had een reebok nodig.

Toen hij een heuvelrug over ging en bij de bergkloof naar beneden ging, hoorde Bill iets in de bosjes bewegen. Stil als een boomstronk bleef hij staan en luisterde. Hij kon duidelijk horen hoe vier voeten over de droge pijnboomnaalden liepen - geen hoeven, dit waren voeten met zoolkussentjes. Toen sprong het schepsel weg. Bill ving een glimp op van een grote bergleeuw die het struikgewas inschoot. Hij legde zijn geweer aan de schouder om te richten, maar de reuzenkat was te snel. Voordat Bill schieten kon, was hij verdwenen.

Bill ging één mijl ver achter de bergleeuw aan, de bergkloof in. Een tijdlang kon hij hem door het dichte kreupelhout horen kraken. Maar al snel was de kat te ver weg en Bill moest weer op zijn speurzin terugvallen en naar sporen en gebogen takken zoeken. Uiteindelijk klom de leeuw het hoge geboomte in, waar hij op listige wijze van de ene boom naar de andere sprong. Bill raakte het spoor bijster en gaf het op.

Hij ging weer terug door de bergkloof, maar stopte toen hij de onmiskenbare geur van een mannetjesbeer rook. Opgewonden beklom hij de steile bergkloof tegen de wind in, klom de bergkam op en daalde aan de andere kant weer naar beneden. Verschillende malen raakte hij de geur kwijt, maar pakte het later weer op. De grond werd vlakker. Bill bleef doorlopen en zocht het terrein af op aanwijzingen, zoals een vertrapte bergmier of klauwsporen op boomstammen. Hij kwam over een heuvelrug en daalde af in een ondiep ravijn. Beneden gekomen, vertelde de reuk hem dat zijn prooi niet ver was. Bill zocht tussen de rotsen en spleten totdat hij de grot van de beer gevonden had. Hij kon zich niet vergissen, de stank bezorgde hem waterige ogen. Voorzichtig naderde hij de donkere opening, de vinger aan de trekker en gereed. Het diepe hol was leeg.

Bill keek op zijn horloge. De wijzers stonden op halféén. Hij moest al gauw weer teruggaan, als hij zijn belofte aan Meda wilde houden. Maar hij vond het niet erg om zijn jacht te onderbreken. Nu hij de verblijfplaats van de beer toch wist, kon hij terugkomen als hij en meneer Denton klaar waren met het binnenhalen van de telefoonkabel op de Hurricane Mountain.

Hij ging het ravijn in en was een klein stukje op weg toen hij aan de andere kant van de bergkloof een struik zag bewegen. "Daar is hij", dacht Bill. Hij deed een patroon in de kogelkamer en stond stil. In plaats van een beer, kwam een majestueus mannetjeshert in zicht. Bill richtte zijn geweer en haalde de trekker over. Het hert viel ter plekke neer.

Tegen de tijd dat Bill het leegbloeden en schoonmaken van de buit beëindigd had, was het al één uur geweest. Hij hing het hert aan zijn achterpoten aan een boomtak op en ging de bergkloof door, zo snel als het struikgewas het hem toestond. Hij zag dat de wolken lager kwamen te hangen. Hurricane Mountain was al bedekt. Hij dacht: "Ik moet me haastten. Die storm komt dichterbij. "Hij wist dat als het mistig zou worden, dat hij dan niet in staat zou zijn om zijn oriëntatiepunten te zien.

Dertig minuten lang spoedde hij zich al springend voort, voortdurend op zoek naar de plaats waar hij deze berkloof binnen gekomen was. Hij stopte even om te rusten, trok zijn zakdoek uit zijn zak en veegde de transpiratie van zijn gezicht. "Oef, dat was een lange weg", dacht hij. "Ik had niet gedacht, dat ik zo ver geweest was."

Weer begon hij te hollen. Binnen een paar minuten stopte hij in volslagen verbazing. Daar hing zijn hert!

"Wat heb ik gedaan?", mopperde hij. "Ergens heb ik mijn afslag gemist. Maar hoe ben ik omgekeerd en hier weer terechtgekomen?"

Hij liep opnieuw en dacht: "Ditmaal zal ik het goed doen. Ik heb gewoon niet genoeg opgelet." Terwijl hij snel doorliep, zocht hij zorgvuldig naar de plaats waar hij de steile helling naar beneden was gekomen. De wolken hingen nu dicht boven de bomen. Het werd steeds moeilijker om iets te onderscheiden. Na veertig minuten kwam hij bij een plaats die hem bekend voorkwam. Een minuut later wist hij waarom. Daar zag hij opnieuw zijn hert in de boom hangen.

Toen Bill derde maal wegging, dacht hij: "Ik kan dezelfde fout niet driemaal achter elkaar maken."Maar een uur later was hij opnieuw terug op de plaats waar het hert hing.

Vermoeid en in de war ging hij zitten om uit te rusten en om zijn zelfbeheersing terug te krijgen. Hij wist wat er gebeurd was. De indianen noemden het het dodenpad - een man raakt in de bossen verdwaald en wandelt in cirkels rond, totdat hij door uitputting en ontbering sterft. Als Bill alleen in de bergen zou zijn geweest, zou hij zich geen zorgen hebben gemaakt. Hij zou eenvoudig weer naar die berengrot terug gegaan zijn en zich daar hebben opgehouden, totdat de storm was gaan liggen en de wolken opgetrokken waren. Als zijn aanwijspunten weer zichtbaar waren, dan zou het gemakkelijk zijn om de weg naar de hut terug te vinden. Maar onder de huidige omstandigheden was dat plan onmogelijk. Meda was nog nooit in haar leven in de bossen geweest. Ze wist niet hoe ze een vuur zou moeten maken. Als Bill niet terug zou komen in het kamp, dan zouden zij en Billy Paul gemakkelijk gedurende de nacht kunnen doodvriezen. Trouwens, ze zou bang zijn voor de duisternis. Wat als ze een dier hoorde schreeuwen? Dan dacht ze misschien dat hij het was en zou ze naar buiten gaan om hem te zoeken - en zelf verdwalen. Toen dacht Bill aan die bergleeuw die door de bossen in de buurt van het schuurtje rondsloop…

Vertwijfeld door deze zorgen, sprong Bill op en baande zich een weg door het struikgewas. Weldra stopte hij met de gedachte: "Wacht een moment, William Branham. Wat is er met jou aan de hand? Ben je krankzinnig geworden?" Hij was zijn hele leven al een woudloper geweest. Hij wist wat het grootste gevaar in een situatie als deze was - een man wordt opgewonden en stormt roekeloos door het woud, daarna worden in het voorjaar zijn beenderen door iemand gevonden, aan de voet van een rotswand. Hij haalde even diep adem om zijn zenuwen te kalmeren. "Ik moet mezelf in bedwang houden", dacht hij. "Ik ben niet echt verdwaald. Ik ben alleen maar een beetje gedesoriënteerd. Ik hoef alleen maar mijn richting terug te vinden."

De mist was nu volledig neergekomen en alles leek onherkenbaar. Om de omstandigheden nog moeilijker te maken, begon het te sneeuwen. Het ergst van alles was dat de zon onder ging en de duisternis al snel inviel. Als hij de weg eruit niet snel zou terugvinden, dan zou hij de weg nooit terugvinden, dan zouden ze alle drie deze nacht omkomen.

Worstelend om kalm te blijven, dacht Bill: "Ik kan niet verdwaald zijn. Ik ben een te goede woudloper om te kunnen verdwalen. Denk toch een moment na. Toen ik hier kwam, had ik de wind in mijn gezicht. Dat is het, alles wat ik moet doen is om de wind in mijn rug te houden en dan kom ik er uit."

Hij ging verder in tegengestelde richting van de wind. Alles wat hij kon zien waren de schaduwachtige vormen van de vlakbij staande bomen en struiken in de mist en de dwarrelende sneeuw. Steeds weer veranderde de wispelturige wind van richting. Als spoedig werd duidelijk dat de wind die om de bergtoppen heen draaide, niet geschikt was als kompas. Om zijn moed te versterken en zijn kalmte te bewaren sprak Bill hardop: "Je bent niet verdwaald. Je weet waar je bent."

Foto links De Hurricane Mountain brandtoren

Maar zijn geweten weersprak zijn grootspraak: Billy, je weet dat je verdwaald bent."

Hij antwoordde zichzelf. "Ik? Niet ik! Ik kan niet verdwalen!"Toen kwam hij voor een gigantische boomstronk te staan, waarvan hij wist dat hij die nooit eerder gepasseerd was. Hij begon te trillen. Transpiratie liep over zijn gezicht. "Het heeft geen zin om jezelf nog langer voor de gek te houden", dacht hij. "Je bent verdwaald. Geef het maar toe."

Het was niet de klap die zijn trots kreeg die hem pijn deed, het was de angst die hij om zijn vrouw en zoon voelde. "Ik ben echt verdwaald", sprak hij tot zichzelf. "Ik kan oost van west niet van elkaar onderscheiden. Ik moet een richting kiezen en die rechtuit lopen, anders loop ik in een cirkel. Dus ik zal deze kant opgaan lopen."

Toen koos hij een willekeurige richting en probeerde die met nauwkeurige oplettendheid in een rechte lijn van boom tot boom te lopen. Terwijl hij liep, leek het alsof hij een stem hoorde fluisteren:

"De Here is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden." (Psalm 46:1) Bill dacht: "Ik ben krankzinnig aan het worden. Ik begin dingen te horen." Hij bleef doorlopen en concentreerde zich zo goed mogelijk op zijn opgave. Al gauw hoorde hij het opnieuw, een beetje luider dan de eerste keer.

"De Here is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden."

Bill bleef doorlopen, zijn geweer meeslepend; hij voelde zich zo vermoeid. De aanhoudende stem klonk luider.

"De Here is ons een toevlucht en sterkte…"

Bill stopte en zei hardop: "Here Jezus, ik ben verdwaald. Ik heb geen kompas of aanwijzingen, maar ik heb nog steeds U. Here, ik ben niet waard om te leven, maar laat mijn vrouw en zoon alstublieft niet sterven."

Toen hoorde hij die stem opnieuw. Het was geen inbeelding; hij hoorde het duidelijk in zijn oren:

"De Here is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden."

Hij legde zijn geweer tegen een boom, nam zijn hoed af, wierp hem in de sneeuw en knielde erop. Hij keek omhoog en bad: "Hemelse Vader, ik dacht dat ik alles van de bossen af wist, maar ik heb me vergist. Ik weet dat ik de verkeerde richting op ga, maar ik weet niet welke weg ik moet nemen. Ik ben zo'n opschepper geweest dat ik het verdiend heb om verdwaald te zijn. Ik zou hier dagenlang hebben moeten blijven en stekelvarkens eten om te overleven. Maar, Here, mijn arme vrouw is onschuldig. Zij en mijn zoon zullen vannacht sterven, als ik hier niet uitkom. Vader, het is bijna donker en ik ben verdwaald - helemaal verdwaald. Alstublieft help mij. Wees mijn kompas en mijn gids."

Hij stond op, schudde de sneeuw van zijn hoed en zei toen: "Here, ik geloof dat die stem die fluisterde, Uw stem was. Ik geloof dat er ergens een engel Gods is die mij door deze bossen volgt. Here, ik heb U om leiding gevraagd. Dat is alles wat ik kan doen. Nu, ik zal beginnen met deze kant op te gaan."

Hij liep in dezelfde richting waarin hij voorheen ook gelopen had. Plotseling voelde hij een hand op zijn schouder, die hem leek te stoppen. Verschrikt draaide Bill zijn hoofd om, om te zien wie het was. Vreemd genoeg was daar niemand. Maar net toen hij keek, trok de mist voor een ogenblik op en zag hij even Hurricane Mountain achter zich opdoemen. Dat was de weg tot behoud. En hij was er laconiek bij vandaan gelopen in tegengestelde richting! Nu had hij net genoeg tijd om zich om te draaien en zichzelf op één lijn met de berg op te stellen, voordat de mist zich weer sloot.

Met zijn handen opgeheven, riep Bill het uit: "Oh, grote Jehova God, U bent mij zo dicht nabij, dat U Uw hand op mij schouder legde. U bent waarlijk mijn hulp in tijden van benauwdheden."

Bill vocht zich door de mistige schemering heen, zo rechtuit als maar mogelijk in de richting van Hurricane Mountain, er steeds oplettend dat hij niet van zijn koers afweek. Het werd donker in de bossen. Bill liep de hele tijd door met één arm omhoog, tastend naar de telefoonlijn die over vijf kilometer op de helling van de berg van boom tot boom liep. Als hij slechts met zijn hand één van de twee lijnen kon voelen, dan kon hij deze leiding bergafwaarts naar de hut volgen. Als hij deze draden zou mislopen, dan zouden hij, zijn vrouw en zijn zoon allen omkomen.

Gedurende de volgende drie uur hield hij zijn koers aan, soms moest hij zich daarbij een weg banen over kleine rotsachtige hellingen. De sneeuwbuien waren een sneeuwstorm geworden. De wind gierde en boomtakken braken af. Bill droeg zijn geweer in één hand en hield zijn andere hand boven zijn hoofd, totdat zijn arm zo zwaar als een geweerloop aanvoelde. Dan wisselde hij van arm, voorzichtig een paar stappen teruggaand, voordat hij verder ging, om zeker te zijn dat hij tijdens het wisselen de telefoonlijn niet zou missen. Soms raakte zijn hand een voorwerp en riep hij: "Ik heb het!" Maar dan bleek dat hij een boomtak had vastgegrepen. Zijn vingers verstijfden in zijn handschoenen. Uiteindelijk kwam het zo ver, dat hij nauwelijks één van beide armen omhoog kon houden. Toch moest hij er één omhoog houden. Drie levens hingen ervan af!

Intussen was het zo donker geworden, dat hij nauwelijks de sneeuw voor zijn ogen kon zien vallen. Hij begon de moed te verliezen. Wat als hij door een dal was gelopen, waar de draden van boom tot boom over een vallei liepen, waar hij met zijn uitgestrekte arm niet bij kon komen? Als dat was gebeurd, dan waren ze allemaal ten dode opgeschreven.

Zij arm raakte iets elastisch. Hij liet zijn hand zakken tot zijn vingers zich om een dunne draad krulden. Hij had hem gevonden! Hij was gered! Zij waren alledrie gered! Willam en Meda Branham Bill liet zijn geweer vallen, nam zijn hoed af en dankte: "Oh, God, wat een gevoel is het om gevonden te worden wanneer je verloren bent. Hoe kan ik U ooit genoeg dankbaar zijn? Precies aan het einde van deze lijn is alles wat mij in dit leven lief is - mijn vrouw en mijn zoon. Deze telefoonlijn zal mijn gids zijn. Ik zal deze lijn voor niets ter wereld loslaten. Maar in werkelijkheid, Here Jezus bent U mijn gids. En ik heb besloten om U voor de rest van mijn leven vast te houden, omdat ik weet, dat er aan het eind daarvan warmte, geborgenheid en rust is."
William, Meda en Billy Paul Branham


VORIGE PAGINA     |   VOLGENDE PAGINA

HOME      INDEX getuigenissen    TOP   

______________________________________________

Voor vragen of opmerkingen:





Peter van Oort

Peter van Oort